
Ontwikkelingsfasen volgens PIaget
De vier ontwikkelingsfasen van Piaget: Hoe kinderen denken en leren
De Zwitserse ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget (1896–1980) beschreef hoe kinderen stapsgewijs leren denken. Zijn theorie bestaat uit vier fasen van cognitieve ontwikkeling, elk met een eigen manier van waarnemen, redeneren en begrijpen. Door te herkennen in welke fase een kind zich bevindt, kun je beter afstemmen op zijn leer- en begeleidingsbehoeften.
1. Sensomotorische fase (0–2 jaar)
Kern: leren via zintuigen en beweging
In deze eerste fase verkent een kind de wereld vooral met zijn lijf: door voelen, kijken, horen en bewegen. Denken en handelen zijn nog één. Belangrijke mijlpalen zijn:
Objectpermanentie: het besef dat iets blijft bestaan, ook als het uit zicht is.
Oorzaak-gevolg: als ik iets laat vallen, maakt het geluid.
Wat helpt in deze fase?
- Spelenderwijs stimuleren: rammelaars, voelboekjes, kiekeboe.
- Benoemen wat je doet, herhalen van klanken.
2. Pre-operationele fase (2–7 jaar)
Kern: taal en fantasie, maar nog weinig logica
Het kind ontwikkelt taal en een rijke verbeelding. Denken is nog sterk egocentrisch: het kind begrijpt de wereld vooral vanuit zichzelf. Logisch redeneren is nog beperkt.
Kenmerken:
- Fantasiespel is belangrijk.
- Moeite met perspectief van een ander (egocentrisme).
- Oorzaak-gevolg redeneringen zijn nog niet volledig.
Wat helpt in deze fase?
- Duidelijke uitleg in stappen.
- Spelenderwijs oefenen met gevoelens benoemen.
- Voorlezen en samen spelen.
3. Concreet-operationele fase (7–11 jaar)
Kern: logisch denken, zolang het tastbaar is
Kinderen in deze fase kunnen logisch nadenken, reeksen begrijpen en probleemoplossend denken — maar alleen over concrete situaties. Abstracte begrippen zijn nog lastig.
Kenmerken:
- Begrip van tijd, afstand en hoeveelheid ontwikkelt zich.
- Ze kunnen zich beter inleven in anderen.
- Regels en structuur zijn belangrijk.
Wat helpt in deze fase?
- Gebruik maken van visuele ondersteuning (schema’s, stappenplannen).
- Samen oefenen met plannen, rekenen of het maken van keuzes.
- Leren door doen en ervaren.
4. Formeel-operationele fase (vanaf 11 jaar)
Kern: abstract en hypothetisch denken
Vanaf deze fase kunnen kinderen nadenken over abstracte begrippen zoals rechtvaardigheid, vrijheid of toekomst. Ze denken hypothetisch, kunnen zich verplaatsen in anderen en verbanden leggen die niet zichtbaar zijn.
Kenmerken:
- Zelfreflectie neemt toe.
- Toename in moreel besef en idealisme.
- Denken wordt flexibel en complexer.
Wat helpt in deze fase?
- Gesprekken over meningen, gevoelens en ethische dilemma’s.
- Eigen keuzes laten maken en stimuleren tot zelfreflectie.
- Ondersteunen bij het structureren van complexe taken.
Belangrijke kanttekening
Niet elk kind doorloopt deze fasen exact binnen de genoemde leeftijden. Kinderen met een andere leerstijl, neurodiversiteit of specifieke leerproblemen ontwikkelen zich soms asynchroon. Dat betekent dat hun cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling niet altijd gelijk oplopen. Observeren waar je kind nu staat, is belangrijker dan je vastklampen aan leeftijden.
Samenvatting in één oogopslag
Fase | Leeftijd | Kenmerken | Begeleidingstip |
---|---|---|---|
Sensomotorisch | 0–2 jaar | Voelen, bewegen, ontdekken | Veel aanraken, benoemen en herhalen |
Pre-operationeel | 2–7 jaar | Fantasie, egocentrisme, taalontwikkeling | Speels uitleggen, duidelijke stappen |
Concreet-operationeel | 7–11 jaar | Logisch denken over concrete zaken | Visueel ondersteunen, oefenen met regels |
Formeel-operationeel | vanaf 11 jaar | Abstract en hypothetisch denken | Gesprekken voeren, ruimte geven voor ideeën |